Meidoorn
De meidoorn (Crataegus monogyna) groeit met doornige takken meestal als struik, maar kan als boom wel zo’n zes meter hoog worden. Groeit langs bosranden, in duinen, bermen en wordt veel aangeplant als of in hagen. Laat zich goed snoeien in haagvormen. Bij achterwege laten van het snoeien ontstaan stammetjes met een brede grote kroon en een dichte wirwar van stekelige takken. Sinds duizenden jaren groeit de meidoorn in de hele Lage Landen en wordt ook wel de witte doorn, haagappel of haagdoorn genoemd. De meidoorn werd vaak gebruikt als beschermheg, al dan niet in gevlochten, rond weides en akkers (vaak in combinatie met de sleedoorn): om vee binnen (de weide) of juist buiten (de akker, moestuin of boomgaard) te houden. Meidoornhagen bieden onderdak aan ontelbare vlinders, zangvogels, konijnen en dassen. In april verschijnen de hele jonge blaadjes, van mei tot juni de roomwitte bloemetjes en in augustus, september zijn de rode tot donkerrode bessen rijp. Zowel de jonge blaadjes, de bloesems als de bessen zijn te eten.
De tweesteilige meidoorn (Crataegus Laevigata) onderscheidt zich van de eensteilige meidoorn door minder ingesneden bladeen en vruchten met twee kernen, in plaats van één.
- Knoppen > Salade
- Jonge scheuten > Salade en gekookt als groente
Verzamelen: april-mei
- Bessen > Salade
Verzamelen: september-november